Hoe bepaalt u het rentepercentage bij een onderhandse lening?
De ‘tante Agaath lening’ is alweer even verleden tijd. Een lening via familie, vrienden of een rijke suikertante wordt als een ‘gewone onderhandse lening’ gezien, zonder de fiscale voordelen die de tante Agaath regeling kende.
Bij een onderhandse lening is het belangrijk om van tevoren een contract op te stellen, met daarin de voorwaarden waaronder de lening wordt gesloten. Het afgesproken rentepercentage dient ook in het contract te worden opgenomen en wordt in onderling overleg bepaald: de geldnemer en de geldgever kunnen onderhandelen. Dit betekent dat een rentepercentage van nul ook overeengekomen kan worden.
Hoe gaat de Belastingdienst daarmee om?
De onderhandse lening kent geen maximaal rentetarief. Een rentepercentage van zes procent wordt echter geadviseerd.[1] Een hoger rentepercentage mag natuurlijk ook, maar dan is het in veel gevallen voordeliger om een lening bij de bank af te sluiten, indien dat uiteraard mogelijk is.
Er bestaat voor een onderhandse lening ook geen wettelijk minimumpercentage. Dat wil echter niet zeggen dat het altijd interessant is om geen of een lagere rente dan zes procent over de lening te vragen. Dit renteverschil wordt door de Belastingdienst namelijk gezien als een schenking, waardoor de kans bestaat dat er schenkbelasting over moet worden betaald als het bedrag uitkomt boven de schenkingsvrijstellingen.
Het is mogelijk tot een bepaald bedrag belastingvrij te schenken.[2] Dat betekent dat er voor leningen tot een bepaald bedrag wel een laag rentepercentage overeen gekomen kan worden, zonder dat u daarover schenkbelasting dient te betalen. Komt het renteverschil jaarlijks neer op een bedrag dat hoger is dan de schenkingsvrijstelling, dan dient er schenkbelasting te worden betaald over het resterende deel.[3] De hoogte van het schenkbedrag hangt onder meer af van de relatie tussen geldgever en geldgever.
Op het moment dat het bedrag niet boven de schenkingsvrijstelling komt, kunt u dus een renteloze lening schenken zonder dat er schenkbelasting betaald hoeft te worden. Op papier betaalt de geldnemer rente, maar in de praktijk hoeft die persoon niets te betalen.
Komt het bedrag boven de schenkingsvrijstelling[4] maar voelt het niet goed om rente te vragen van je beste vriend? Neem voor advies contact met ons op! Wij kunnen u adviseren op welke manier en onder welke voorwaarden u de lening het beste kunt verstrekken.
Vergeet uw uitgeleende geld niet op te geven bij de Belastingdienst. Dit doet u bij uw aangifte inkomstenbelasting in box drie. De Belastingdienst telt de lening vervolgens bij uw eigen vermogen op. Indien uw eigen vermogen boven de heffingsvrije grens komt, moet u over dat bedrag 1.2 procent vermogensrendementsheffing betalen over.
[1] De Belastingdienst maakt verschil tussen een direct opeisbare lening en een niet-direct opeisbare lening. Bij een direct opeisbare lening moet je van de Belastingdienst een rente van minimaal zes procent vragen. Bij een niet-direct opeisbare lening stelt de Belastingdienst een marktconform tarief verplicht. Het tarief moet overeenkomen met de rente die banken en kredietverstrekkers vragen voor een soortgelijke lening.
[2] artikel 24 Successiewet.
[3] Bij zussen, broers, ooms, tantes, vrienden of vriendinnen (‘overige verkrijgers’) is dit in beginsel 30%
(ook in 2016).
[4] In 2015 is het schenkingsvrije bedrag aan ‘overige verkrijgers’ € 2.111,-, in 2016 is dat
€ 2.122,-.